Niemand kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.
Het is belangrijk dat er strafrechtelijk anders wordt omgegaan met jeugdige personen omdat zij nog in ontwikkeling zijn en de gevolgen van hun daden nog niet altijd goed kunnen overzien. De straffen voor jeugdige personen zijn vooral gericht op de opvoeding en re-integratie van de jeugdige en probeert herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen. Door op een andere manier om te gaan met jeugdige personen, kan hun toekomstperspectief verbeterd worden en kunnen zij hopelijk een succesvolle bijdrage leveren aan de samenleving.
Er zijn belangrijke bepalingen en wetten van toepassing als het gaat om jeugdige personen. Personen onder de twaalf jaar kunnen niet strafrechtelijk vervolgd worden, een persoon is strafrechtelijk minderjarig als deze jonger is dan achttien jaar en vanaf veertien jaar geldt een wettelijke identificatieplicht.
Als het gaat om jeugdige personen, zijn er verschillende bepalingen en wetten die van toepassing zijn.
Geen strafvervolging voor personen tot twaalf jaar (Art. 486 Sv)
Volgens artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen personen onder de twaalf jaar niet strafrechtelijk worden vervolgd. Dit betekent dat als een kind onder de twaalf jaar een strafbaar feit begaat, het kind niet strafrechtelijk vervolgd kan worden. In plaats daarvan kan er gekozen worden voor bijvoorbeeld hulpverlening of een alternatieve straf.
Strafrechtelijke minderjarigheid (Art. 77a Sr)
In het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt gesproken over de strafrechtelijke minderjarigheid. Volgens artikel 77a van het Sr is een persoon strafrechtelijk minderjarig als hij of zij jonger is dan achttien jaar. Dit betekent dat als een minderjarige een strafbaar feit begaat, hij of zij te maken krijgt met het jeugdstrafrecht. Dit jeugdstrafrecht is anders dan het strafrecht voor volwassenen en is gericht op de opvoeding en resocialisatie van de jongere.
Identificatieplicht (Art. 2 WID)
Volgens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht (WID) heeft iedereen vanaf veertien jaar een wettelijke identificatieplicht. Dit betekent dat je altijd een geldig identiteitsbewijs bij je moet hebben en dit moet kunnen laten zien als daarom wordt gevraagd door bijvoorbeeld de politie. Voor jongeren onder de veertien jaar geldt geen identificatieplicht, maar zij moeten wel kunnen aantonen wie ze zijn als daarom wordt gevraagd.
Niemand kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.
Dit artikel bepaalt dat niemand strafrechtelijk kan worden vervolgd voor een strafbaar feit dat begaan is voordat hij of zij twaalf jaar oud was. Dit betekent dat personen die jonger waren dan twaalf jaar op het moment van het plegen van een strafbaar feit, niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Het uitgangspunt hierbij is dat kinderen jonger dan twaalf jaar nog niet de volledige verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun daden en dat het daarom niet passend is om hen strafrechtelijk te vervolgen. Er kunnen wel andere maatregelen worden getroffen, zoals opvoedkundige maatregelen, hulpverlening en behandeling.
Een praktisch en actueel voorbeeld van artikel 486 Sv zou kunnen zijn een situatie waarin een kind jonger dan twaalf jaar per ongeluk iets stukmaakt in een winkel. Het kind had niet de intentie om iets kapot te maken, maar bijvoorbeeld per ongeluk een glazen object omgestoten. Omdat het kind jonger is dan twaalf jaar, kan het niet strafrechtelijk worden vervolgd voor dit incident.
In plaats daarvan kan er bijvoorbeeld gezocht worden naar een oplossing waarbij het kind verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar acties, zoals het aanbieden van excuses aan de winkel en eventueel het vergoeden van de schade met behulp van de ouders. Op deze manier wordt geprobeerd om het kind te leren om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar acties, zonder dat het kind strafrechtelijk wordt vervolgd.
Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, zijn de artikelen 9, eerste tot en met vierde lid, 10, 14a tot en met 22d, 24b, 24c, 27 tot en met 36, 37a tot en met 38p, 43a tot en met 44 en 57 tot en met 62 niet van toepassing. In de plaats daarvan treden de bijzondere bepalingen vervat in de artikelen 77d tot en met 77gg.
Artikel 77a Sr geeft aan dat als een persoon ten tijde van het begaan van een strafbaar feit tussen de twaalf en achttien jaar oud is, hij of zij te maken krijgt met het jeugdstrafrecht. Dit betekent dat de gewone strafbepalingen, zoals beschreven in de genoemde artikelen, niet van toepassing zijn op deze persoon. In plaats daarvan gelden er bijzondere bepalingen, vastgelegd in de artikelen 77d tot en met 77gg. Het jeugdstrafrecht is gericht op de opvoeding en resocialisatie van de jongere en probeert herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen.
Een praktisch en actueel voorbeeld van artikel 77a Sr zou kunnen zijn een minderjarige die betrokken is bij een strafbaar feit zoals een overval of vernieling. In dit geval zou het jeugdstrafrecht van toepassing zijn en zou de minderjarige niet volgens de gewone strafbepalingen vervolgd worden, maar volgens de bijzondere bepalingen van het jeugdstrafrecht.
Dit betekent dat er meer aandacht zal zijn voor opvoeding en resocialisatie, in plaats van alleen het opleggen van straffen. Bijvoorbeeld, door middel van een taakstraf of hulp bij het vinden van een baan kan er geprobeerd worden om de jongere op het rechte pad te krijgen en te voorkomen dat hij of zij opnieuw strafbare feiten begaat.
Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 of artikel 6a van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.
Artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht (WID) bepaalt dat iedereen die veertien jaar of ouder is, verplicht is om op eerste verzoek van een bevoegd ambtenaar of toezichthouder een geldig identiteitsbewijs te tonen. Een geldig identiteitsbewijs kan bijvoorbeeld een paspoort, rijbewijs of identiteitskaart zijn. De verplichting tot het tonen van een identiteitsbewijs is bedoeld om onder meer de opsporing van strafbare feiten te vergemakkelijken en de handhaving van openbare orde en veiligheid te bevorderen.
Een praktisch en actueel voorbeeld van artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht (WID) zou kunnen zijn wanneer de politie op straat surveilleert en een persoon aantreft die zich verdacht gedraagt. De politieagent kan deze persoon dan vragen om zich te identificeren door het tonen van een geldig identiteitsbewijs. Indien de persoon weigert om zich te identificeren, kan de politie de persoon aanhouden en meenemen naar het politiebureau om zijn of haar identiteit vast te stellen. Door het tonen van een identiteitsbewijs kan in dit geval voorkomen worden dat de persoon onnodig wordt meegenomen naar het politiebureau, wat een belasting kan zijn voor zowel de politie als de persoon zelf.
Lees onderstaand een vraag. Beantwoord deze eerst in gedachten. Controleer daarna of je het goed hebt.
Nee, volgens artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering kunnen personen onder de twaalf jaar niet strafrechtelijk vervolgd worden.
Volgens artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht is een persoon strafrechtelijk minderjarig als hij of zij jonger is dan achttien jaar. Dit betekent dat als een minderjarige een strafbaar feit begaat, hij of zij te maken krijgt met het jeugdstrafrecht.
Ja, volgens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht heeft iedereen vanaf veertien jaar een wettelijke identificatieplicht. Voor jongeren onder de veertien jaar geldt geen identificatieplicht, maar zij moeten wel kunnen aantonen wie ze zijn als daarom wordt gevraagd.
Soms kom je er niet helemaal uit en heb je nog vragen.
Wij zijn er om je vragen te helpen beantwoorden