Het belang van samenwerking met de politie

Samenwerking tussen BOA's en politie is belangrijk omdat het de efficiëntie en effectiviteit van het handhaven van de openbare orde en veiligheid vergroot. Door informatie en middelen te delen, kunnen ze beter op elkaar inspelen en samenwerken bij het oplossen van problemen. Bovendien kan deze samenwerking ook leiden tot een groter gevoel van veiligheid en vertrouwen bij de burgers.

Samenwerking met de politie

Er zijn wetten die regelen hoe de politie samenwerkt met andere handhavers. Deze wetten bevatten afspraken over informatie-uitwisseling en bevoegdheden bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Het doel van deze wetten is om ervoor te zorgen dat de verschillende handhavingsinstanties goed kunnen samenwerken en zo de veiligheid en orde in de samenleving kunnen handhaven.

Wettelijke regeling samenwerking met de politie

Het is belangrijk dat handhavingsinstanties zoals BOA's en de politie goed samenwerken om de veiligheid en de openbare orde te waarborgen. De samenwerking tussen deze partijen is vastgelegd in verschillende wetten en regelingen.

Zo staat in artikel 10 lid 2 van de Politiewet 2012 dat de politie bij het uitvoeren van haar taken samenwerkt met andere instanties die belast zijn met de handhaving van de wet, waaronder BOA's. Artikel 146 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering regelt de samenwerking tussen de politie en andere opsporingsambtenaren bij de opsporing van strafbare feiten.

Daarnaast zijn er nog andere wetten die de samenwerking tussen BOA's en de politie regelen, zoals de Wet op de Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BBO). Deze wet bevat onder andere regels over de inzet van BOA's en hun bevoegdheden bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid.

Artikel 29 van de BBO regelt bijvoorbeeld de inzet van BOA's bij de handhaving van de openbare orde en artikel 30 lid 1 van de BBO regelt de samenwerking tussen BOA's en de politie bij deze taak.

Ten slotte bevat artikel 38 van de BBO regels over de uitwisseling van informatie tussen BOA's en de politie. Zo mogen BOA's informatie uitwisselen met de politie als dit nodig is voor de uitvoering van hun taken en hebben zij toegang tot informatie die relevant is voor de uitoefening van hun taak.

Kortom, de samenwerking tussen BOA's en de politie is dus wettelijk geregeld in verschillende wetten en regelingen om ervoor te zorgen dat deze handhavingsinstanties goed kunnen samenwerken en zo de openbare orde en veiligheid kunnen waarborgen.

Organisatie van de samenwerking met de politie

De samenwerking tussen BOA's en de politie is van groot belang om de veiligheid en de handhaving van de openbare orde te waarborgen. Het inzetcriterium bepaalt wanneer BOA's en politie samenwerken, en dat is wanneer er sprake is van een complexe of gevaarlijke situatie waarbij de inzet van politie gewenst is.

Daarnaast is er ook de samenwerking met de politie in de openbare ruimte, waarbij BOA's en politie gezamenlijk optreden om de veiligheid en leefbaarheid in de openbare ruimte te bevorderen.

Onder openbare ruimte wordt over het algemeen gezien: alle ruimte in de buitenlucht die voor publiek toegankelijk is, zoals straten, pleinen, parken en andere openbare plaatsen.

In deze openbare ruimtes kunnen verschillende soorten overtredingen en misdrijven plaatsvinden die de veiligheid en leefbaarheid van de samenleving kunnen beïnvloeden, zoals overlast, vernieling, diefstal, geweld en drugshandel.

Daarom is het belangrijk dat BOA's en politie samenwerken om deze problemen aan te pakken.

Ambtenaar van politie

Een ambtenaar van politie is een persoon die in dienst is van de politie en belast is met het handhaven van de wet en het bevorderen van de openbare orde en veiligheid.

De Politiewet 2012 definieert twee soorten ambtenaren van politie: de algemene opsporingsambtenaar en de buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). De algemene opsporingsambtenaar is in dienst van de politie en heeft de bevoegdheid om alle strafbare feiten op te sporen en aan te houden.

De BOA is een speciaal opgeleide ambtenaar die bepaalde strafbare feiten mag opsporen en hierbij bepaalde bevoegdheden heeft, zoals het opmaken van een proces-verbaal.

Het verschil tussen de algemene opsporingsambtenaar en de BOA is dat de laatste niet perse in dienst is van de politie, maar bijvoorbeeld in dienst van een gemeente of andere instantie.

De taak van de politie

Artikel 3 van de Politiewet 2012 regelt de taak van de politie. Het artikel bepaalt dat de politie tot taak heeft om in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Hierbij moet de politie optreden tegen strafbare feiten en andere feiten die de rechtsorde verstoren of dreigen te verstoren. Ook moet de politie de openbare orde handhaven en deze beschermen tegen bijvoorbeeld overlast en verstoringen.

Daarnaast is de politie belast met de uitvoering van andere taken die bij wet aan haar zijn opgedragen.

De organisatie van de politie

De politie is in Nederland georganiseerd op verschillende niveaus en bestaat uit verschillende onderdelen. In de Politiewet 2012 is vastgelegd hoe de politie is georganiseerd en welke taken zij hebben.

Het landelijke politiekorps is het hoogste niveau binnen de politieorganisatie. Het landelijke politiekorps wordt geleid door een korpschef, die verantwoordelijk is voor het landelijke beleid van de politie. De korpschef is benoemd door de minister van Justitie en Veiligheid en legt verantwoording af aan de minister.

Daarnaast zijn er regionale eenheden die verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse uitvoering van de politietaken binnen hun regio. De regionale eenheden worden geleid door een politiechef, die verantwoordelijk is voor het regionale beleid en de dagelijkse aansturing van de politie. Er zijn in totaal tien regionale eenheden in Nederland.

De Landelijke Eenheid is verantwoordelijk voor landelijke taken die vallen onder de verantwoordelijkheid van de korpschef. Hieronder vallen onder andere de bestrijding van terrorisme, georganiseerde criminaliteit, mensenhandel en cybercrime. De Landelijke Eenheid wordt geleid door een politiechef, die verantwoordelijk is voor het landelijke beleid en de aansturing van de Landelijke Eenheid.

Het Politiedienstencentrum ondersteunt de politie op het gebied van bedrijfsvoering, zoals personeelszaken, financiën en ICT. Het Politiedienstencentrum valt onder de verantwoordelijkheid van de korpschef en wordt geleid door een directeur.

De organisatie van de politie is dus opgebouwd uit verschillende niveaus en onderdelen, die ieder verantwoordelijk zijn voor specifieke taken en gebieden. De korpschef is verantwoordelijk voor het gehele politiebeleid en de aansturing van de politieorganisatie als geheel.

De bevoegdheden van de politie

De politie heeft verschillende bevoegdheden die hen in staat stellen om de politietaak uit te voeren. Hieronder worden enkele van deze bevoegdheden beschreven.

Ten eerste heeft de politie een werkgebied dat is vastgesteld in de Politiewet 2012. Dit werkgebied omvat het gehele grondgebied van Nederland, inclusief de territoriale wateren en het Nederlandse luchtruim. De politie heeft in dit gebied het exclusieve recht om op te treden tegen strafbare feiten en om de openbare orde te handhaven.

Ten tweede heeft de politie de bevoegdheid om geweld te gebruiken en om personen te fouilleren in bepaalde situaties. Deze bevoegdheden zijn vastgelegd in artikel 7 van de Politiewet 2012. De politie mag geweld gebruiken als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, bijvoorbeeld om een verdachte aan te houden. Hierbij geldt wel het principe van subsidiariteit en proportionaliteit, wat betekent dat de politie altijd eerst moet kijken naar andere middelen voordat geweld wordt toegepast en dat het geweld in verhouding moet staan tot de situatie.

Ten derde geldt het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel niet alleen bij het gebruik van geweld, maar bij alle bevoegdheden van de politie. Dit betekent dat de politie altijd moet kijken of er geen andere mogelijkheden zijn om de politietaak uit te voeren en dat de inzet van middelen in verhouding moet staan tot de situatie. Bijvoorbeeld bij het vorderen van een voertuig moet de politie afwegen of dit echt noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak en of er geen andere mogelijkheden zijn.

Tot slot is het belangrijk om te benadrukken dat de politie niet zomaar onbeperkte bevoegdheden heeft. De politie moet zich altijd houden aan de wet en de grenzen van hun bevoegdheden respecteren.

De verleende bevoegdheden aan de boa

Als BOA heb je beperkte bevoegdheden in vergelijking met de politie, maar je kunt nog steeds bevoegdheden hebben met betrekking tot het gebruik van geweld en fouilleren. Deze bevoegdheden worden verleend door de minister. Het is belangrijk om te weten dat je als BOA alleen geweld mag gebruiken als het echt noodzakelijk is, bijvoorbeeld om jezelf of anderen te beschermen.

Een belangrijk begrip in dit verband is de geweldsinstructie. Dit is een instructie waarin precies wordt beschreven in welke situaties en op welke manieren BOA's geweld mogen gebruiken. Het doel van de geweldsinstructie is om te zorgen dat het gebruik van geweld door BOA's zo veilig en rechtmatig mogelijk gebeurt.

Het niet naleven van de geweldsinstructie kan strafbaar zijn. Zo kan het schenden van de geweldsinstructie leiden tot strafbaarstelling volgens artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een BOA buiten zijn of haar bevoegdheden geweld gebruikt of als er niet volgens de instructies is gehandeld.

Aan de andere kant kan het volgen van de geweldsinstructie leiden tot uitsluiting van strafbaarheid, zoals beschreven in artikel 42 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat een BOA niet strafbaar is als hij of zij geweld gebruikt dat in overeenstemming is met de geweldsinstructie.

Ten slotte is het belangrijk om te weten dat er onderzoek kan worden gedaan naar het gebruik van geweld door ambtenaren. Dit is vastgelegd in de artikelen 511a, 511aa en 511ab van het Wetboek van Strafvordering. Dit onderzoek kan worden ingesteld als er twijfels bestaan over de rechtmatigheid van het gebruik van geweld door een BOA.

Het gezag over de politie

Het bevoegd gezag over de politie in Nederland is verdeeld tussen de burgemeester en de officier van justitie. De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid in zijn of haar gemeente.

Dit betekent dat de burgemeester de leiding heeft over de lokale politie en dat deze in dienst staat van de gemeente. De burgemeester kan bijvoorbeeld bevelen geven aan de politie om op te treden bij verstoringen van de openbare orde of bij evenementen.

De officier van justitie is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de wet en heeft het gezag over de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De politie werkt hierbij nauw samen met de officier van justitie, bijvoorbeeld door het doen van onderzoek naar strafbare feiten en het opsporen van verdachten. De officier van justitie heeft echter geen rechtstreekse leiding over de politie.

Het driehoeksoverleg is een overleg tussen de burgemeester, de officier van justitie en de politiechef. Dit overleg vindt regelmatig plaats en heeft tot doel om afspraken te maken over de aanpak van veiligheidsproblemen in de betreffende regio. Hierbij wordt onder andere gesproken over de inzet van politiecapaciteit, de aanpak van overlast en criminaliteit en de voorbereiding van evenementen.

Het driehoeksoverleg zorgt voor een goede afstemming tussen de verschillende partijen en draagt bij aan een effectieve en efficiënte inzet van politie en justitie.

Relevante artikelen

1. Alle ambtenaren die zijn belast met een politietaak, verlenen elkaar wederkerig de nodige hulp en betrachten bij voortduring een eendrachtige samenwerking bij het uitvoeren van die taak. Zij verlenen elkaar zoveel mogelijk de gevraagde medewerking.

2. Zij die op grond van de artikelen 141, onderdeel d, en 142 van het Wetboek van Strafvordering tot opsporing van strafbare feiten bevoegd zijn, werken samen met de politie.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven over de samenwerking van de politie met de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 10 beschrijft het belang van samenwerking tussen verschillende ambtenaren die belast zijn met een politietaak bij het uitvoeren van hun taak.

Het eerste lid benadrukt de wederzijdse hulp die zij elkaar moeten verlenen en de eendrachtige samenwerking die zij bij voortduring moeten betrachten.

Het tweede lid specificeert dat degenen die bevoegd zijn om strafbare feiten op te sporen op basis van de Wetboek van Strafvordering, samenwerken met de politie.

Het derde lid geeft aan dat er door middel van een algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden vastgesteld voor de samenwerking tussen de politie en de buitengewone opsporingsambtenaren die bedoeld zijn in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Een praktisch en actueel voorbeeld van samenwerking tussen BOA's en politie is de aanpak van overlast in uitgaansgebieden. In veel steden werken BOA's en politie nauw samen om de veiligheid en leefbaarheid in deze gebieden te waarborgen. Hierbij houden de BOA's toezicht op bijvoorbeeld het naleven van de drank- en horecawet en het voorkomen van wildplassen, terwijl de politie optreedt bij bijvoorbeeld vechtpartijen en openbare dronkenschap. Door deze samenwerking wordt de handhaving van de openbare orde en veiligheid effectiever en efficiënter uitgevoerd.

1. De bevoegdheid van ambtenaren met de opsporing van strafbare feiten belast, is beperkt tot het grondgebied waarvoor zij zijn aangesteld of waar zij in overeenstemming met de bepalingen van de Politiewet 2012 buiten dat grondgebied hun taak vervullen.

2. Zij hebben het recht in de uitoefening hunner ambtsverrichtingen de hulp in te roepen van de politie en de Koninklijke marechaussee.

Dit artikel regelt de bevoegdheid van ambtenaren met de opsporing van strafbare feiten. Deze bevoegdheid is beperkt tot het grondgebied waarvoor zij zijn aangesteld of waar zij in overeenstemming met de bepalingen van de Politiewet 2012 buiten dat grondgebied hun taak vervullen.

Dit betekent dat een opsporingsambtenaar alleen binnen zijn eigen werkgebied bevoegd is om op te treden en strafbare feiten op te sporen. Indien zij buiten hun eigen werkgebied hun taak uitoefenen, moeten zij dit doen in overeenstemming met de bepalingen van de Politiewet 2012.

Als de opsporingsambtenaar hulp nodig heeft bij het uitoefenen van zijn of haar ambtsverrichtingen, kan deze de hulp inroepen van de politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat de opsporingsambtenaar de bevoegdheid heeft om bijvoorbeeld een politieagent om hulp te vragen als deze zich in zijn of haar werkgebied bevindt.

Een voorbeeld van de beperkte bevoegdheid van ambtenaren met opsporingsbevoegdheid is als volgt: een gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) die belast is met de opsporing van milieudelicten in een specifieke gemeente, heeft geen opsporingsbevoegdheid in een andere gemeente.

Als de BOA in een andere gemeente een milieudelict vermoedt, mag hij de verdachte wel staande houden en de politie inschakelen, maar hij mag zelf geen opsporingshandelingen verrichten.Als de BOA de politie inschakelt, kan de politie de BOA ondersteunen bij het verrichten van de opsporingshandelingen en het verder onderzoeken van het delict. Dit past bij de samenwerking tussen de verschillende opsporingsinstanties die in artikel 10 van de Politiewet 2012 wordt beschreven.

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt bij het uitoefenen van de politiebevoegdheden de door de direct toezichthouder gegeven aanwijzingen op.

2. Hij verstrekt de meerdere, bedoeld in het eerste lid, de gewenste inlichtingen.

Dit artikel gaat over de bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren bij het uitoefenen van hun politietaken. Het eerste lid bepaalt dat de BOA de aanwijzingen opvolgt die worden gegeven door zijn directe toezichthouder. Dit betekent dat de BOA, net als andere ambtenaren, ondergeschikt is aan zijn meerderen en de opdrachten die zij geven moet opvolgen.

Het tweede lid bepaalt dat de BOA de gewenste inlichtingen verstrekt aan zijn meerderen. Dit betekent dat de BOA verplicht is om informatie te delen met zijn meerderen wanneer zij daarom vragen in het kader van de uitvoering van zijn taken.

Stel dat een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) is aangesteld als parkeercontroleur in een gemeente. De BOA heeft de bevoegdheid om foutparkeerders te bekeuren en kan daarvoor ook politiebevoegdheden uitoefenen. Bijvoorbeeld het staande houden van voertuigen om de bestuurder te controleren op geldige papieren en het opvragen van persoonsgegevens.

Wanneer de BOA tijdens zijn werkzaamheden tegen een situatie aanloopt waar hij zelf niet de bevoegdheid voor heeft, kan hij de politie inschakelen. Bijvoorbeeld als er sprake is van een vermoeden van diefstal of vernieling van voertuigen. In zo'n situatie kan de BOA de politie om hulp vragen en de benodigde informatie verstrekken aan de politieagenten die ter plaatse komen.

Dit is een voorbeeld van hoe de BOA en de politie kunnen samenwerken in het uitoefenen van hun taken.

Check je kennis

Lees onderstaand een vraag. Beantwoord deze eerst in gedachten. Controleer daarna of je het goed hebt.

Vraag: Wat is de rol van BOA's bij de samenwerking met de politie?

+

Antwoord: BOA's hebben een belangrijke rol bij de samenwerking met de politie. Ze kunnen informatie delen over mogelijke overtredingen en verdachte situaties signaleren, waardoor de politie snel kan optreden. Ook kunnen ze assisteren bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid tijdens evenementen of andere situaties waarbij veel mensen aanwezig zijn.

Vraag: Wie heeft het gezag over de politie en hoe wordt dit uitgeoefend?

+

Antwoord: De burgemeester en de officier van justitie hebben gezag over de politie, dat wordt uitgeoefend door middel van het driehoeksoverleg waarin ook de politiechef vertegenwoordigd is.

Vraag: Wat is het verschil tussen de bevoegdheden van de politie en de BOA met betrekking tot het gebruik van geweld en fouilleren?

+

Antwoord: De bevoegdheden met betrekking tot het gebruik van geweld en fouilleren worden verleend door de minister en zijn vastgelegd in de Geweldsinstructie. Deze instructie geldt voor zowel de politie als de BOA's. Echter, het gebruik van geweld en fouilleren door BOA's is beperkter dan dat van de politie en zij moeten zich altijd houden aan het principe van subsidiariteit en proportionaliteit. Bovendien mogen BOA's alleen geweld gebruiken als er sprake is van een direct gevaar voor de veiligheid van henzelf of anderen, terwijl de politie ook geweld mag gebruiken om bijvoorbeeld verdachten aan te houden.

Hoe goed heeft dit je geholpen?

Blijf in contact met ons!

Soms kom je er niet helemaal uit en heb je nog vragen.
Wij zijn er om je vragen te helpen beantwoorden

Dankjewel! We hebben je inzending ontvangen!
Oeps! Er is iets misgegaan bij het verzenden van het formulier.