Een praktisch voorbeeld van artikel 3:107 BW is als volgt. Stel dat persoon A een auto bezit, dan betekent dit dat persoon A de auto voor zichzelf houdt en dus het bezit heeft van de auto. Als persoon A de auto uitleent aan persoon B, dan heeft persoon B het middellijk bezit van de auto, omdat hij de auto voor persoon A houdt. Als persoon B de auto vervolgens uitleent aan persoon C, dan heeft persoon C het middellijk bezit van de auto, omdat hij de auto voor persoon B houdt.
In dit voorbeeld heeft persoon A het onmiddellijk bezit van de auto, terwijl persoon B en persoon C het middellijk bezit van de auto hebben. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn als er een geschil ontstaat over wie eigenaar is van de auto, omdat dit kan afhangen van wie het bezit heeft of wie de houder is van de auto.