Nederlanders zijn vrij om te doen en laten wat ze willen... binnen de grenzen van de wet

Persoonlijke vrijheid betekent in Nederland dat burgers vrij zijn om te leven en te handelen zoals ze willen, binnen de grenzen van de wet en de rechten van anderen. Het omvat onder andere de vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering en het recht op privacy. Burgers hebben ook het recht op een eerlijk proces en het recht om niet zomaar opgesloten te worden zonder geldige reden. De Nederlandse overheid heeft de taak om de persoonlijke vrijheid van burgers te beschermen en te waarborgen en om ervoor te zorgen dat burgers in vrijheid en veiligheid kunnen leven.

Dwangmiddelen maken inbreuk op vrijheid

Het toepassen van dwangmiddelen zoals aanhouding, voorlopige hechtenis of huiszoeking is een inbreuk op de persoonlijke vrijheid van een individu, maar is belangrijk om de maatschappij te beschermen tegen gevaarlijke situaties en criminele activiteiten. Het gebruik van dwangmiddelen moet echter wel aan strenge regels en voorwaarden gebonden zijn om misbruik te voorkomen en de rechten van verdachten te waarborgen.

Het verschil tussen bezit en houderschap

Als we het hebben over de bevoegdheden van een opsporingsambtenaar, is het belangrijk om te weten wat de begrippen 'bezit' en 'houderschap' betekenen.

Het begrip 'bezit' verwijst naar de feitelijke macht die iemand heeft over een bepaald voorwerp. Het betekent dat de persoon in kwestie het voorwerp onder controle heeft en er gebruik van kan maken. Bezit kan worden verkregen door het voorwerp zelf te hebben verkregen, door het te hebben gekregen of door het van iemand anders te hebben overgenomen.

Het begrip 'houderschap' daarentegen verwijst naar de juridische eigendom van een voorwerp. Het is de persoon die het voorwerp bezit, maar niet de eigenaar ervan is. Het kan bijvoorbeeld gaan om een huurder van een woning die het meubilair in die woning bezit, maar waarvan de eigenaar iemand anders is.

In het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt het begrip bezit geregeld in artikel 3:107 lid 1. Dit artikel bepaalt dat iemand het bezit van een zaak heeft wanneer hij de feitelijke macht over die zaak uitoefent, met de bedoeling deze zaak voor zichzelf te houden.

Artikel 3:107 lid 4 BW bepaalt dat als iemand een zaak voor een ander houdt, die ander wordt geacht het bezit te hebben. Dit betekent dat als iemand een voorwerp bewaart of gebruikt namens een ander, de ander nog steeds de bezitter van het voorwerp is.

Als een opsporingsambtenaar een voorwerp in beslag wil nemen, moet hij eerst vaststellen of het voorwerp voor inbeslagneming vatbaar is. Dit is geregeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hierin staat dat voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel op te sporen, in beslag kunnen worden genomen.

De opsporingsambtenaar heeft de bevoegdheid om het voorwerp in beslag te nemen, zoals geregeld in artikel 95 Sv. Hierbij mag hij ook binnentreden om het voorwerp te vinden en in beslag te nemen, zoals bepaald in artikel 96 lid 1 Sv. Daarnaast kan hij bevriezingsmaatregelen nemen om te voorkomen dat het voorwerp wordt verplaatst of verborgen, zoals geregeld in artikel 96 lid 2 Sv.

Als het voorwerp zich buiten Nederland bevindt, kan het worden uitgeleverd voor inbeslagneming, zoals beschreven in artikel 96a lid 1 en 2 Sv. Een vervoermiddel kan ook worden doorzocht om voorwerpen in beslag te nemen, zoals geregeld in artikel 96b Sv.

Tot slot kan de verdachte vrijwillig afstand doen van het voorwerp, zoals bepaald in artikel 116 lid 2 Sv. Het beslag op het voorwerp blijft dan voortduren, zoals beschreven in artikel 116 lid 1 Sv. Deze bepalingen regelen dus de procedure rondom de inbeslagneming van voorwerpen

Inbeslagneming

Het begrip "inbeslagneming" verwijst naar de handeling waarbij een opsporingsambtenaar voorwerpen onder zijn controle brengt, om deze te bewaren voor het verdere verloop van het strafrechtelijk onderzoek. De inbeslagneming kan plaatsvinden wanneer er redelijke verdenking bestaat dat de voorwerpen van belang zijn voor het onderzoek, bijvoorbeeld omdat ze gebruikt zijn bij het plegen van een strafbaar feit of omdat ze dienen als bewijsmateriaal.

De regels voor inbeslagneming zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, artikel 134. Hierin staat dat de inbeslagneming dient te geschieden door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, zoals een politieagent of een bijzonder opsporingsambtenaar. De ambtenaar dient daarbij zo min mogelijk schade aan te richten aan de voorwerpen en deze te bewaren op een veilige en betrouwbare locatie.

De inbeslagneming kan zowel betrekking hebben op materiële voorwerpen, zoals een wapen of gestolen goederen, als op digitale voorwerpen, zoals computers of mobiele telefoons. Ook geld en andere waardevolle zaken kunnen onderwerp zijn van inbeslagneming.

Het is belangrijk op te merken dat inbeslaggenomen voorwerpen niet zonder meer eigendom worden van de overheid. De eigenaar behoudt zijn eigendomsrecht, maar de voorwerpen kunnen tijdelijk buiten gebruik worden gesteld voor het verdere verloop van het strafrechtelijk onderzoek. Indien er geen strafbare feiten worden aangetoond, dient de opsporingsambtenaar de voorwerpen zo spoedig mogelijk terug te geven aan de eigenaar.

Toonplicht identiteitsbewijs

De toonplicht houdt in dat je verplicht bent om op verzoek van bepaalde personen een geldig identiteitsbewijs te tonen. Dit is vastgelegd in de Wet op de Identificatieplicht (WID). De personen die bevoegd zijn om om inzage te vragen zijn bijvoorbeeld politieagenten, ambtenaren van de Belastingdienst en medewerkers van zorgverzekeraars. Zij moeten een redelijke grond hebben om om inzage te vragen.

Dit kan bijvoorbeeld zijn bij een verkeerscontrole of een controle op het rechtmatig gebruik van een zorgverzekering.Als je gevraagd wordt om je identiteitsbewijs te tonen en je kunt dit niet, dan ben je strafbaar volgens artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Dit geldt ook als je weigert om je identiteitsbewijs te tonen. De maximale straf die hierop staat is een geldboete van de tweede categorie.

Het doel van de toonplicht is om fraude en identiteitsmisbruik tegen te gaan en de veiligheid in de samenleving te bevorderen. Door het tonen van een geldig identiteitsbewijs kunnen bevoegde personen controleren of de persoon met wie zij te maken hebben de juiste identiteit heeft opgegeven. Dit draagt bij aan het tegengaan van identiteitsfraude en het voorkomen van illegale activiteiten.

Identiteitsbewijs

Om iemands identiteit vast te stellen, zijn er bepaalde documenten nodig. Dit kunnen verschillende documenten zijn, zoals een paspoort, identiteitskaart, rijbewijs, verblijfsvergunning of vreemdelingendocument. Deze documenten bevatten persoonsgegevens, zoals de naam, geboortedatum en nationaliteit, die kunnen worden gebruikt om de identiteit van iemand vast te stellen.

Het is strafbaar om valse identiteitsbewijzen te gebruiken of in bezit te hebben. Dit staat in artikel 231, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.Soms kan er bij een aanhouding of staandehouding een identificatiefouillering worden uitgevoerd. Dit houdt in dat de politie mag controleren of iemand zich daadwerkelijk bevindt in het bezit van een identiteitsbewijs. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, of als er sprake is van verstoring van de openbare orde.

De identificatiefouillering moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen, zoals het feit dat deze niet langer mag duren dan noodzakelijk is en dat deze alleen mag worden uitgevoerd als er een redelijk vermoeden bestaat dat iemand geen identiteitsbewijs bij zich draagt.

Ontdekking op heterdaad en ontdekking buiten heterdaad

Ontdekking op heterdaad is een belangrijk begrip binnen het strafrecht. Het houdt in dat iemand op heterdaad betrapt wordt tijdens het plegen van een strafbaar feit. Hierbij is het belangrijk om te weten dat de opsporingsambtenaar in zo'n situatie bevoegd is om direct in te grijpen en de verdachte aan te houden.

Artikel 128 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de opsporingsambtenaar iemand op heterdaad mag aanhouden als hij hem op of vlak na het moment van het plegen van een strafbaar feit betrapt. In zo'n geval hoeft de opsporingsambtenaar niet eerst een machtiging van de officier van justitie te hebben. Dit wordt ook wel de "heterdaadbevoegdheid" genoemd.

Als de opsporingsambtenaar iemand niet op heterdaad aantreft, maar wel vermoedt dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd, dan mag hij niet zonder meer overgaan tot aanhouding. Hiervoor is een machtiging van de officier van justitie nodig, tenzij er sprake is van een andere uitzonderingssituatie zoals bijvoorbeeld in het geval van een redelijk vermoeden van schuld.

Om te beoordelen of er sprake is van ontdekking op heterdaad moet er gekeken worden naar het tijdsverloop tussen het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en het moment waarop de verdachte wordt aangehouden.

Dit houdt in dat de ontdekking moet plaatsvinden binnen een korte tijdspanne, direct na het begaan van het feit. Hoe kort deze tijdspanne precies is, wordt niet nader gedefinieerd in de wet en kan afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Het doel van de term 'terstond' is om de mogelijkheid te bieden om de verdachte onmiddellijk aan te houden en bewijsmateriaal veilig te stellen. Als er te veel tijd verstrijkt tussen het begaan van het strafbare feit en de ontdekking, wordt dit beschouwd als 'ontdekking buiten heterdaad' en zijn er andere regels van toepassing op de opsporing en aanhouding van de verdachte.

Ontdekking op heterdaad wordt niet langer als aanwezig beschouwd dan kort na het moment van ontdekking. Met andere woorden, als er te veel tijd verstreken is tussen het moment van ontdekking en het moment waarop actie wordt ondernomen, wordt het niet meer beschouwd als ontdekking op heterdaad. De precieze tijdsduur waarin nog sprake is van ontdekking op heterdaad kan afhangen van de omstandigheden van het geval en kan door de rechter worden beoordeeld.

Aanhouden van een verdachte

Artikel 15 lid 1 van de Grondwet bepaalt dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen, behalve in de gevallen die bij of krachtens de wet zijn bepaald. Dit betekent dat alleen wanneer de wet het toestaat, bijvoorbeeld bij verdenking van een strafbaar feit, iemand van zijn vrijheid beroofd mag worden door bijvoorbeeld aanhouding of gevangenneming. Buiten deze wettelijke kaders is het niet toegestaan om iemands vrijheid te beperken.

Artikel 53 lid 1 Sv bepaalt dat een ieder bevoegd zijn is personen aan te houden die op heterdaad worden betrapt bij het begaan van een strafbaar feit. Hierbij is geen bevel van de officier van justitie of de rechter-commissaris nodig.

Artikel 54 lid 1 t/m 4 Sv gaat over de bevoegdheid van opsporingsambtenaren om een verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, aan te houden. Dit kan buiten het geval van ontdekking op heterdaad alleen op bevel van de officier van justitie en in sommige gevallen van de hulpofficier van justitie. Het bevel kan mondeling of schriftelijk worden gegeven. Als het bevel niet kan worden afgewacht, is de opsporingsambtenaar bevoegd om de verdachte aan te houden en 'ten spoedigste' voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.

In juridische context betekent 'ten spoedigste' zo snel mogelijk en zonder onnodig oponthoud. Dit betekent dat de opsporingsambtenaar of andere betrokken partijen bijvoorbeeld de verdachte zo snel mogelijk moeten overbrengen naar de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.

De aanhouding mag plaatsvinden op elke plaats waar de verdachte zich bevindt, zowel in openbare als niet-openbare ruimtes. Daarnaast mag de politie ook een plaats betreden om de verdachte aan te houden, als daarvoor een machtiging is verkregen van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie. Dit staat in artikel 55 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 12 van de Algemene Wet op het binnentreden (AWOB) regelt de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen is toegelaten. Het artikel bepaalt dat in bepaalde situaties het binnentreden niet is toegestaan. Het gaat hierbij om:

a. Vergaderruimten van de Staten-Generaal, de staten van een provincie, de raad van een gemeente of enig ander algemeen vertegenwoordigend orgaan tijdens een vergadering;

b. Ruimten bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard tijdens de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst;

c. Ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden tijdens de terechtzitting.

Dit betekent dat in deze gevallen het binnentreden van plaatsen niet is toegestaan, tenzij er sprake is van ontdekking op heterdaad of wanneer er toestemming is gegeven door de bewoner of de rechter-commissaris.

Een machtiging is een bevel tot gevangenhouding van een verdachte in afwachting van zijn of haar proces. Het bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven als er sprake is van een verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld volgens de wettelijke omschrijving van het misdrijf.

Het doel van de voorlopige hechtenis is om te voorkomen dat de verdachte zich aan het proces zal onttrekken, dat hij of zij getuigen beïnvloedt, bewijsmateriaal vernietigt of dat hij of zij opnieuw een strafbaar feit begaat. De voorlopige hechtenis mag niet langer duren dan noodzakelijk is en er moet voortdurend worden getoetst of voortzetting ervan nog gerechtvaardigd is.

Artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering gaat over de bevoegdheid van opsporingsambtenaren om bij ontdekking op heterdaad of verdenking van een misdrijf een plaats te doorzoeken ter aanhouding van de verdachte. In de meeste gevallen is hiervoor een machtiging van de officier van justitie nodig, behalve in geval van dringende noodzaak. Als de officier van justitie een machtiging verleent om een woning te doorzoeken zonder toestemming van de bewoner, is geen aparte machtiging nodig om de woning binnen te treden.

Het doel van dit artikel is om opsporingsambtenaren de bevoegdheid te geven om snel te handelen bij een verdenking van een misdrijf of bij ontdekking op heterdaad, maar tegelijkertijd de privacy van burgers te beschermen door strikte voorwaarden te stellen aan de bevoegdheid tot doorzoeking.

Als de verdachte zich op een andere plaats bevindt dan waar hij of zij is aangehouden, mag de politie deze plaats doorzoeken, maar alleen als er sprake is van dringende noodzakelijkheid. Bijvoorbeeld als de verdachte nog vlakbij is en er gevaar is dat hij of zij zal ontkomen. Dit staat in artikel 55a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.

Geleiden van de verdachte voor de (hulp)officier van justitie

Wanneer een verdachte is aangehouden, moet hij of zij binnen drie dagen worden voorgeleid aan de (hulp)officier van justitie. Dit staat beschreven in artikel 53 lid 2 Sv.

Bij het voorgeleiden wordt de verdachte geïnformeerd over de reden van zijn of haar aanhouding en over de verdere gang van zaken. De (hulp)officier van justitie beoordeelt of er voldoende verdenking bestaat om de verdachte langer vast te houden, of dat hij of zij kan worden vrijgelaten. De verdachte heeft tijdens het voorgeleiden het recht op rechtsbijstand van een advocaat.

Als de (hulp)officier van justitie besluit om de verdachte langer vast te houden, kan hij of zij een bevel tot bewaring of gevangenhouding uitvaardigen. Dit staat beschreven in artikel 56a lid 1 van het Sv. Een bevel tot bewaring of gevangenhouding betekent dat de verdachte langer in hechtenis blijft in afwachting van de verdere strafzaak.

Na het voorgeleiden en het eventuele bevel tot bewaring of gevangenhouding, moet de verdachte binnen 14 dagen voor de rechter-commissaris worden geleid. Dit staat beschreven in artikel 57 van het Sv. De rechter-commissaris beoordeelt of er voldoende gronden zijn om de verdachte langer in hechtenis te houden, en kan beslissen of de bewaring of gevangenhouding wordt verlengd.

Als de verdachte na het voorgeleiden niet in bewaring of gevangenhouding wordt gesteld, moet hij of zij direct worden vrijgelaten. Dit staat beschreven in artikel 53 lid 4 van het Sv.

Kortom, de procedure met betrekking tot het voorgeleiden van een verdachte bestaat uit het geleiden van de verdachte voor de (hulp)officier van justitie, waarbij de verdachte wordt geïnformeerd over de reden van zijn of haar aanhouding en het recht op rechtsbijstand heeft.

Na het voorgeleiden kan de (hulp)officier van justitie besluiten tot bewaring of gevangenhouding, waarna de verdachte binnen 14 dagen voor de rechter-commissaris moet worden geleid. Als er geen gronden zijn om de verdachte langer in hechtenis te houden, moet hij of zij direct worden vrijgelaten.

Bevel tot ophouden van een verdachte voor onderzoek

Wanneer een verdachte wordt opgepakt, kan het voorkomen dat de politie de verdachte wil ophouden voor onderzoek. Dit betekent dat de verdachte voor een bepaalde periode wordt vastgehouden om nader onderzoek te kunnen doen. De bepalingen met betrekking tot het ophouden van een verdachte voor onderzoek staan beschreven in artt. 56a, 56b en 57 Sv

Artikel 56a lid 1 Sv geeft aan dat een verdachte kan worden opgehouden voor onderzoek als er redelijk vermoeden van schuld bestaat aan een strafbaar feit en er sprake is van één van de in dat artikel genoemde gronden, zoals het veiligstellen van de aanwezigheid van de verdachte voor het onderzoek of om de identiteit van de verdachte vast te stellen.

Artikelen 56a lid 2 en 3 Sv regelen de aanvang en de duur van het onderzoek. Het onderzoek begint op het moment dat de verdachte is opgehouden voor onderzoek. De duur van het onderzoek bedraagt maximaal zes uren, gerekend vanaf het moment van ophouding. De nachtelijke uren tussen 00:00 en 09:00 worden niet meegerekend. Indien de ophouding plaatsvindt op vrijdag, zaterdag, zondag of op een algemeen erkende feestdag, dan wordt deze termijn verlengd met een dag.

Artikel 56a lid 4 en 5 van het Wetboek van Strafvordering geven aan dat de verdachte tijdens het onderzoek in de gelegenheid wordt gesteld om contact op te nemen met een advocaat en om medische zorg te ontvangen indien nodig. Ook moet de verdachte geïnformeerd worden over zijn rechten en plichten tijdens het onderzoek.

Als er na afloop van het onderzoek nog steeds sprake is van een redelijk vermoeden van schuld, kan het onderzoek worden verlengd met nog eens zes uren op grond van artikel 56b lid 1 Sv. Hiervoor is wel toestemming nodig van de officier van justitie.

Na het ophouden van de verdachte voor onderzoek moet de verdachte zo snel mogelijk worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, zoals beschreven in artikel 54 lid 1 tot en met 4 en artikel 53 lid 2 en 3 Sv. De hulpofficier van justitie beoordeelt of de verdachte langer vastgehouden mag worden en of er bijvoorbeeld sprake is van een grond om de verdachte in voorlopige hechtenis te nemen. Indien de verdachte niet langer wordt vastgehouden, wordt hij of zij vrijgelaten.

Uitnodiging tot afleggen verklaring

Wanneer een opsporingsambtenaar, zoals een BOA, iemand wil horen in verband met een strafbaar feit, kan deze persoon worden uitgenodigd om een verklaring af te leggen. Het is van belang dat de persoon die wordt uitgenodigd, wordt medegedeeld of hij/zij als getuige of als verdachte zal worden gehoord. Dit staat vermeld in artikel 27d lid 1 Sv.

Wanneer iemand als getuige wordt gehoord, betekent dit dat deze persoon geen verdachte is, maar wel informatie kan verschaffen die van belang is voor het opsporingsonderzoek. De persoon die als verdachte wordt gehoord, wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij het strafbare feit en kan dus ook als zodanig worden behandeld.

Het uitnodigen van een persoon om een verklaring af te leggen is niet hetzelfde als het aanhouden van een verdachte. Een uitnodiging is vrijblijvend en de persoon heeft niet de verplichting om hierop in te gaan. Het kan echter wel in het belang zijn van de persoon om mee te werken aan het opsporingsonderzoek, bijvoorbeeld om eventuele verdenkingen te kunnen wegnemen.

Het is van belang dat de uitnodiging duidelijk en helder is geformuleerd en dat de persoon die wordt uitgenodigd de gelegenheid heeft om zich te laten bijstaan door een raadsman. Dit staat vermeld in artikel 27d lid 3 Sv.

Als de uitgenodigde persoon ervoor kiest om geen verklaring af te leggen, kan dit niet tegen hem/haar worden gebruikt in een eventuele strafrechtelijke procedure. Dit staat vermeld in artikel 29 lid 1 Sv. Het is echter wel mogelijk dat de weigering om een verklaring af te leggen in bepaalde gevallen als negatief bewijsmiddel wordt gebruikt, bijvoorbeeld als er sterke aanwijzingen zijn dat de persoon wel betrokken is bij het strafbare feit.

Kortom, bij het uitnodigen van een persoon om een verklaring af te leggen, dient de BOA duidelijk aan te geven of de persoon als getuige of als verdachte wordt gehoord en moet de persoon de gelegenheid hebben om zich te laten bijstaan door een raadsman. De persoon is niet verplicht om een verklaring af te leggen en een weigering kan niet tegen hem/haar worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure.

Rechtsbijstand

Wanneer een verdachte wordt aangehouden of verhoord door een opsporingsambtenaar, heeft deze verdachte verschillende rechten met betrekking tot rechtsbijstand. Het eerste recht is het recht om zich te laten bijstaan door een raadsman, wat is vastgelegd in artikel 18 lid 1 GW en artikel 28 van Sv. Dit houdt in dat de verdachte het recht heeft om tijdens het verhoor bijgestaan te worden door een advocaat.

Daarnaast heeft de verdachte het recht om afstand te doen van het recht op rechtsbijstand, zoals bepaald in artikel 28a lid 1 Sv. De BOA dient de verdachte in dit geval in te lichten over de gevolgen van deze beslissing en hem te vertellen dat hij van zijn beslissing kan terugkomen, zoals vastgelegd in artikel 28a lid 2 Sv.

Verder heeft de verdachte recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand. Dit houdt in dat de verdachte recht heeft op bijstand van een advocaat bij het eerste contact met de politie en tijdens het verhoor. Dit is vastgelegd in artikel 28c en artikel 28d van Sv.

Een ander belangrijk recht is het recht op vrij verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman, zoals vastgelegd in artikel 45 Sv. Dit houdt in dat de verdachte en zijn advocaat vrijelijk met elkaar moeten kunnen spreken. In sommige gevallen kan dit recht echter worden beperkt, bijvoorbeeld als er sprake is van gevaar voor vluchtgevaar of het beïnvloeden van getuigen, zoals vastgelegd in artikel 46 lid 1 Sv.

Ten slotte heeft de verdachte het recht op toekenning van een vervangende raadsman, zoals vastgelegd in artikel 47 lid 1 Sv. Dit recht geldt wanneer de door de verdachte gekozen raadsman niet in staat is om de verdediging op zich te nemen, bijvoorbeeld omdat hij ziek is of om andere redenen verhinderd is.

Verhoren van een verdachte

Als een verdachte wordt aangehouden en verhoord door de politie, zijn er verschillende stappen die moeten worden gevolgd om ervoor te zorgen dat het verhoor op een eerlijke en wettelijke manier verloopt. Hieronder zullen we de belangrijkste stappen in deze procedure bespreken.

De eerste stap is dat de verdachte op de hoogte moet worden gesteld van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht. Dit staat beschreven in artikel 27c lid 1 Sv. Dit is belangrijk zodat de verdachte weet waarvan hij wordt beschuldigd en zich hierop kan voorbereiden.

Daarnaast moet de verdachte ook worden geïnformeerd over zijn rechten, zoals vastgelegd in artikel 27c lid 3 en 4 Sv. Dit omvat het recht op een raadsman, het recht om te zwijgen en het recht om niet gedwongen te worden om tegen zichzelf te getuigen. Het doel van deze rechten is om de verdachte te beschermen tegen onrechtmatige verdenking en vervolging.

Voordat het verhoor begint, moet de verdachte ook de cautie krijgen, zoals beschreven in artikel 29 lid 2 tweede volzin Sv. Dit betekent dat de verdachte wordt gewaarschuwd dat hij niet verplicht is om te antwoorden op vragen die tegen hem worden gesteld, en dat alles wat hij zegt kan worden gebruikt als bewijs tegen hem.

Belangrijk is dat de verdachte zijn verklaring in vrijheid moet kunnen afleggen, zoals vastgelegd in artikel 29 lid 1 Sv. Dit betekent dat de verdachte niet onder druk mag worden gezet om te bekennen of een verklaring af te leggen. Het is belangrijk dat de verklaring vrijwillig en uit vrije wil wordt afgelegd.

Een ander belangrijk aspect van het verhoor is het recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand, zoals vermeld in toetsterm 6.3.11 van de toetsmatrijs en vastgelegd in artikel 28c en 28d Sv. Dit houdt in dat de verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman bij het eerste contact met de politie en tijdens het verhoor. Dit is om ervoor te zorgen dat de verdachte de verklaring begrijpt en om hem te helpen zijn rechten te beschermen.

Als de verdachte de taal niet spreekt of begrijpt, heeft hij het recht op bijstand van een tolk, zoals vastgelegd in artikel 27 lid 4 en 29b lid 1 Sv. Dit om ervoor te zorgen dat de verdachte de vragen begrijpt en in staat is om zijn antwoorden goed te formuleren.

Tot slot heeft de verdachte het recht om een persoon of het consulaat in kennis te stellen van zijn vrijheidsbeneming, zoals beschreven in artikel 27e lid 1 en 2 Sv. Dit houdt in dat de verdachte aan iemand mag laten weten dat hij is gearresteerd en waar hij wordt vastgehouden. Dit is om ervoor te zorgen dat de verdachte niet geïsoleerd is en om te zorgen dat er toezicht wordt gehouden op de arrestatie.

De processtukken

Wanneer iemand verdacht wordt van een strafbaar feit en er een strafzaak tegen diegene loopt, dan worden er verschillende documenten en bewijsstukken verzameld. Deze documenten worden processtukken genoemd. Dit kunnen bijvoorbeeld verklaringen van getuigen zijn, maar ook politierapporten en andere bewijsstukken.

De verdachte heeft het recht om kennis te nemen van deze processtukken. Dit betekent dat hij of zij deze documenten mag inzien en bestuderen. Dit recht is vastgelegd in artikel 30 lid 1 Sv. De verdachte kan op deze manier zelf een beeld krijgen van de bewijsmiddelen die tegen hem of haar worden ingebracht.

Een ander recht van de verdachte is het recht op volledige kennisneming van de processen-verbaal van zijn of haar verhoren. Een proces-verbaal is een schriftelijk verslag van een verhoor. Dit verslag wordt opgesteld door de politie en/of het Openbaar Ministerie en kan worden gebruikt als bewijs in een strafzaak. Dit recht is vastgelegd in artikel 31 sub a Sv.

De raadsman van de verdachte heeft ook recht op kennisneming van de processtukken. Dit betekent dat de advocaat van de verdachte deze documenten mag inzien en bestuderen. De raadsman heeft het recht om van alle processtukken die voor het bewijs gebruikt worden, een afschrift te ontvangen. Dit recht is vastgelegd in artikel 48 Sv.

Het is belangrijk dat de verdachte en zijn raadsman op de hoogte zijn van de inhoud van de processtukken. Op deze manier kunnen zij zich goed voorbereiden op het proces en eventuele tegenargumenten formuleren. Het is daarom van groot belang dat deze rechten worden gerespecteerd en dat de verdachte en zijn raadsman tijdig toegang krijgen tot de processtukken.

Inverzekeringstelling van een verdachte

Een bevel tot inverzekeringstelling is een officieel besluit van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie om een verdachte langer vast te houden dan de termijn van de aanhouding op grond van artikel 59 lid 1 Sv. Dit bevel is bedoeld om het onderzoek naar het strafbare feit voort te zetten en kan alleen worden afgegeven als er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. Een inverzekeringstelling duurt maximaal 3 dagen en kan eenmalig met nog eens 3 dagen worden verlengd als er bijvoorbeeld nog onvoldoende bewijs is of de verdachte nog niet voldoende is verhoord.

Er zijn wel voorwaarden verbonden aan het afgeven van een bevel tot inverzekeringstelling. Zo moet er sprake zijn van verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Ook moet er een ernstig vermoeden zijn dat de verdachte schuldig is aan het strafbare feit, er is vluchtgevaar of er is gevaar voor herhaling van het strafbare feit. Bovendien moet het bevel tot inverzekeringstelling schriftelijk en met redenen omkleed worden uitgevaardigd en dient de verdachte hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte te worden gebracht.

In voorlopige hechtenis nemen van een verdachte

Voorlopige hechtenis is de situatie waarin een verdachte tijdens het strafproces in detentie wordt gehouden voordat er een definitieve uitspraak is gedaan. Dit kan gebeuren wanneer er een vermoeden bestaat dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd, er sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte en er gronden zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan het onderzoek zal onttrekken, de getuigen zal beïnvloeden of het strafbare feit opnieuw zal plegen.

De term "ernstige bezwaren" heeft betrekking op de mate van verdenking die er bestaat tegen een verdachte in een strafrechtelijke procedure. In het strafrecht moet er sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld voordat een verdachte kan worden aangehouden, inverzekeringgesteld, in bewaring gesteld of in voorlopige hechtenis genomen.

Bij de beslissing om een verdachte langer vast te houden, bijvoorbeeld door middel van voorlopige hechtenis, moet er volgens de wet sprake zijn van "ernstige bezwaren" tegen de verdachte. Dit betekent dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn die de verdenking tegen de verdachte onderbouwen en dat er een redelijke kans bestaat dat de verdachte schuldig wordt bevonden aan het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht.

Er zijn twee vormen van voorlopige hechtenis: inbewaringstelling en gevangenhouding. Inbewaringstelling is de eerste fase van voorlopige hechtenis en kan maximaal 14 dagen duren. Het bevel tot inbewaringstelling wordt uitgevaardigd door de officier van justitie en wordt getoetst door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris beoordeelt of aan de voorwaarden voor inbewaringstelling is voldaan en beslist vervolgens of de inbewaringstelling wordt voortgezet of opgeheven.

Als na de inbewaringstelling nog steeds sprake is van ernstige bezwaren en vluchtgevaar of gevaar voor herhaling, kan de verdachte in gevangenhouding worden genomen. De gevangenhouding kan maximaal 90 dagen duren en kan alleen worden bevolen door de rechter. De verdachte heeft in deze fase recht op bijstand van een raadsman en kan ook om schorsing van de voorlopige hechtenis verzoeken.

Artikel 133 Sv geeft aan dat de voorlopige hechtenis alleen kan worden toegepast indien het strafbare feit waarvan de verdachte wordt verdacht, een strafbaar feit betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Artikel 67 lid 3 Sv geeft aan dat de voorlopige hechtenis moet worden beëindigd als de gevangenhouding de maximale duur heeft bereikt.

Kortom, voorlopige hechtenis is een maatregel die kan worden genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek waarbij de verdachte gedurende het proces wordt vastgehouden. Er zijn twee vormen van voorlopige hechtenis: inbewaringstelling en gevangenhouding. De duur van de voorlopige hechtenis is beperkt en er zijn strikte voorwaarden aan verbonden die worden bepaald door wetten zoals de artikelen 133, 67 lid 3, 63 lid 1, 64 lid 1 en 2, 65 lid 1 en 2 en 66 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.

Geleiden van de verdachte voor de rechter-commissaris

De rechter-commissaris is een rechter die onderzoek doet naar de strafzaak voordat de zaak op zitting komt. Een belangrijke taak van de rechter-commissaris is het horen van getuigen en het onderzoeken van bewijsmateriaal. De rechter-commissaris kan hierbij gebruik maken van bepaalde opsporingsbevoegdheden, zoals het doorzoeken van woningen en het afluisteren van telefoongesprekken.

Een verdachte kan voorgeleid worden aan de rechter-commissaris wanneer er ernstige bezwaren bestaan dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan en er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken is bij dat feit. Tijdens de voorgeleiding kan de rechter-commissaris de verdachte verhoren en in staat van beschuldiging stellen. Ook kan de rechter-commissaris bepalen of de verdachte langer vastgehouden mag worden, bijvoorbeeld in afwachting van verder onderzoek.

De procedure van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris begint met de aanzegging van de voorgeleiding door de officier van justitie. De verdachte wordt hiervan op de hoogte gesteld en krijgt de gelegenheid om zich voor te bereiden op het verhoor. Tijdens de voorgeleiding heeft de verdachte het recht om zich te laten bijstaan door een advocaat en om te zwijgen. Na de voorgeleiding bepaalt de rechter-commissaris of de verdachte langer vastgehouden mag worden en of er aanvullend onderzoek nodig is.

Dagvaarden van een verdachte

De dagvaarding ter terechtzitting is een officieel document waarin een verdachte wordt opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. Het is een belangrijke stap in het strafproces, omdat het de verdachte op de hoogte stelt van de aanklacht tegen hem of haar en de datum waarop het proces zal plaatsvinden.

Het uitbrengen van de dagvaarding ter terechtzitting gebeurt volgens artikel 261 lid 1 en 2 Sv. De dagvaarding moet in persoon aan de verdachte worden betekend door een deurwaarder of door een bevoegd opsporingsambtenaar. In de dagvaarding wordt vermeld welk strafbaar feit de verdachte wordt ten laste gelegd en op welke datum en tijdstip de terechtzitting plaatsvindt. Ook wordt vermeld bij welke rechtbank de zaak zal worden behandeld.

Artikel 258 lid 1 Sv regelt de betekening van de dagvaarding. De dagvaarding moet worden betekend aan de verdachte zelf, tenzij deze zich in voorlopige hechtenis bevindt. In dat geval wordt de dagvaarding betekend aan de directeur van de gevangenis waar de verdachte verblijft.

In juridische context betekent 'betekening' het officieel overhandigen van een gerechtelijk document, zoals bijvoorbeeld een dagvaarding of een vonnis, aan de persoon voor wie het document bestemd is.

Het niet verschijnen van de verdachte op de terechtzitting kan leiden tot het uitvaardigen van een bevel tot medebrenging, waarbij de politie de verdachte naar de rechtbank brengt.

Pro-formazitting

Een pro-formazitting is een zitting waarbij de zaak kort wordt behandeld zonder dat er inhoudelijk op de zaak wordt ingegaan. Het doel van een pro-formazitting is om de voortgang van het strafproces te bewaken. Tijdens deze zitting wordt gekeken of de verdachte nog steeds vast moet blijven zitten en of er nog onderzoek nodig is voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. Ook wordt tijdens de pro-formazitting gekeken of er nog andere procedures moeten worden gestart of dat er andere zaken zijn die van belang zijn voor het verdere verloop van de zaak.

In artikel 282 lid 4 Sv staat dat de rechter-commissaris kan bepalen dat een verdachte na inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis op een later moment opnieuw moet worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Dit kan bijvoorbeeld zijn om het onderzoek voort te zetten of om te kijken of de voorlopige hechtenis of inverzekeringstelling nog steeds noodzakelijk is. Deze voorgeleiding wordt ook wel een pro-formazitting genoemd.

Relevante artikelen

1. De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats. Het vaststellen van zijn identiteit omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken.

2. In de gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit ter verificatie het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 27a van het Wetboek van Strafvordering regelt de procedure voor het vaststellen van de identiteit van een verdachte. Wanneer een verdachte wordt aangehouden of staande gehouden, heeft de opsporingsambtenaar het recht om de verdachte te vragen naar zijn of haar naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, en het adres waarop hij of zij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Dit wordt gedaan om de identiteit van de verdachte vast te stellen.

Naast het vragen naar deze persoonlijke gegevens, heeft de opsporingsambtenaar ook het recht om het identiteitsbewijs van de verdachte te controleren. Hierbij wordt gekeken of het identiteitsbewijs geldig is en of de persoon op de foto overeenkomt met de verdachte die is staande gehouden.

In bepaalde gevallen, zoals bij verdenking van een ernstig misdrijf of bij een strafrechtelijk onderzoek naar een groep personen, kan het vaststellen van de identiteit van de verdachte ook het nemen van een of meer foto's en vingerafdrukken omvatten. Deze vingerafdrukken worden gebruikt om de identiteit van de verdachte te verifiëren, door deze te vergelijken met de vingerafdrukken die al in het strafrechtelijk systeem zijn opgeslagen.

Het vaststellen van de identiteit van een verdachte is een belangrijk onderdeel van het strafrechtelijk proces, omdat het de basis vormt voor verdere stappen in het onderzoek en de vervolging van de verdachte. Het vaststellen van de identiteit is echter ook een belangrijk onderdeel van het beschermen van de rechten en vrijheden van de verdachte, omdat het voorkomt dat de verkeerde persoon wordt aangehouden of vervolgd.

Een actueel voorbeeld van het vaststellen van de identiteit van een verdachte is bijvoorbeeld een situatie waarin de politie wordt gebeld door een getuige van een gewapende overval op een winkel. De getuige heeft het kenteken van de vluchtauto genoteerd en de politie kan deze auto opsporen en tot stoppen dwingen. De opsporingsambtenaren mogen dan de inzittenden van de auto staande houden en vragen om hun identiteitsbewijs en persoonlijke gegevens. Door het vaststellen van de identiteit van de verdachten kunnen de opsporingsambtenaren onderzoeken of deze personen betrokken zijn bij de overval en kunnen zij vervolgens worden gearresteerd en vervolgd voor hun misdaden.

Een ander voorbeeld kan zijn wanneer de politie wordt gebeld door een winkelmedewerker die vermoedt dat een klant een diefstal heeft gepleegd. De politie kan dan de klant staande houden en vragen om zijn of haar identiteitsbewijs en persoonlijke gegevens. Door het vaststellen van de identiteit van de verdachte kan de politie onderzoeken of deze persoon inderdaad de diefstal heeft gepleegd en kan hij of zij worden gearresteerd en vervolgd voor deze misdaad.

1. Aan de verdachte wordt bij zijn staandehouding of aanhouding medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding wordt de verdachte deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.

2. Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 29, tweede lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, bedoeld in artikel 27, vierde lid.

3. Aan de aangehouden verdachte wordt onverwijld na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling gedaan van:

a. het recht om de in het eerste lid bedoelde informatie te ontvangen;

b. de in het tweede lid bedoelde rechten;

c. het bepaalde in artikel 29, tweede lid;

d. het recht op kennisneming van de processtukken op de wijze bepaald in de artikelen 30 tot en met 34;

e. de termijn waarbinnen de verdachte, voor zover hij niet in vrijheid is gesteld, krachtens dit wetboek voor de rechter-commissaris wordt geleid;

f. de mogelijkheden om krachtens dit wetboek om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te verzoeken;

g. het recht om een persoon in kennis te doen stellen van zijn vrijheidsbeneming, bedoeld in artikel 27e, eerste lid;

h. het recht om de consulaire post in kennis te doen stellen van zijn vrijheidsbeneming, bedoeld in artikel 27e, tweede lid;

i. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen rechten.

4. Aan een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan.

5. In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de mededeling van rechten.

Artikel 27c van het Wetboek van Strafvordering regelt de informatie die aan een verdachte moet worden gegeven over zijn rechten bij zijn staandehouding of aanhouding en voorafgaand aan het eerste verhoor. Het doel hiervan is om de verdachte bewust te maken van zijn positie en hem in staat te stellen zijn verdediging voor te bereiden.

Als de verdachte wordt staande gehouden of aangehouden, moet hij worden verteld welk strafbaar feit hem ten laste wordt gelegd. Als de verdachte niet is aangehouden, moet hij voorafgaand aan het eerste verhoor worden geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand en, indien van toepassing, zijn recht op vertaling en vertolking.

Als de verdachte wel is aangehouden, moet hij onverwijld na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk worden geïnformeerd over een aantal zaken, waaronder het recht om te weten waarvan hij wordt verdacht, zijn rechten op het gebied van rechtsbijstand, de mogelijkheid om een persoon in kennis te stellen van zijn vrijheidsbeneming, en de termijn waarbinnen hij voor de rechter-commissaris wordt geleid.

Als de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, moet de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal worden gedaan. Dit wordt vastgelegd in het proces-verbaal. Dit artikel is bedoeld om de verdachte op een duidelijke en begrijpelijke manier te informeren over zijn rechten en om ervoor te zorgen dat hij op een eerlijke en rechtvaardige manier wordt behandeld in het strafproces.

Een actueel en praktisch voorbeeld van artikel 27c Sv is wanneer een verdachte wordt gearresteerd voor een vermeend misdrijf. Nadat de verdachte is aangehouden, moet de politie hem schriftelijk op de hoogte stellen van zijn rechten, waaronder het recht op rechtsbijstand en het recht om de processtukken in te zien. Dit moet onverwijld gebeuren en in ieder geval vóór het eerste verhoor. Als de verdachte de Nederlandse taal niet goed beheerst, moet de mededeling van rechten in een taal worden gegeven die hij begrijpt. In het proces-verbaal moet worden vermeld dat de mededeling van rechten is gedaan.

Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en hem daartoe staande te houden.

Artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat elke opsporingsambtenaar het recht heeft om de identiteit van een verdachte vast te stellen op de manier zoals beschreven in artikel 27a, eerste lid, eerste zin. Dit betekent dat een opsporingsambtenaar een verdachte mag staande houden en vragen naar zijn of haar identiteit.

Staande houden betekent dat een opsporingsambtenaar een verdachte kortstondig mag tegenhouden en bevragen. Dit mag alleen als er een reden is om te vermoeden dat die persoon betrokken is bij een strafbaar feit of als er een andere reden is om die persoon te bevragen. Bijvoorbeeld als de verdachte zich verdacht gedraagt of als er een melding is gedaan van een strafbaar feit dat net is gepleegd in de buurt van de verdachte.

Als de opsporingsambtenaar een verdachte staande houdt, mag hij of zij vragen naar de identiteit van de verdachte. Dit betekent dat de opsporingsambtenaar wil weten wie de verdachte is en wat hij of zij doet op die plek. De opsporingsambtenaar kan ook vragen om mee te gaan naar het politiebureau voor verhoor als hij of zij denkt dat er meer informatie nodig is over de identiteit van de verdachte of als er een vermoeden is dat de verdachte betrokken is bij een strafbaar feit.

Het vaststellen van de identiteit van een verdachte is een belangrijke stap in het opsporingsproces, omdat het de politie kan helpen bij het onderzoeken van een strafbaar feit en het identificeren van mogelijke daders. Het is echter belangrijk om op te merken dat het staande houden alleen mag worden gebruikt als er een redelijk vermoeden bestaat dat de verdachte betrokken is bij een strafbaar feit of als er een andere reden is om de verdachte te bevragen. Het staande houden moet te allen tijde worden uitgevoerd met respect voor de rechten en vrijheden van de verdachte die wordt staande gehouden.

Een actueel voorbeeld van artikel 52 Sv is bijvoorbeeld wanneer een opsporingsambtenaar op straat een persoon tegenkomt die hij of zij verdenkt van betrokkenheid bij een misdrijf. De opsporingsambtenaar mag de persoon staande houden en vragen om zijn of haar identiteitsbewijs en persoonlijke gegevens om te controleren of deze persoon inderdaad betrokken is bij het misdrijf. Indien de persoon weigert zijn of haar identiteit kenbaar te maken, kan de opsporingsambtenaar hem of haar aanhouden en overbrengen naar het politiebureau voor verhoor.

Een ander voorbeeld kan zijn wanneer de politie een verdachte wil aanhouden die zich schuilhoudt in een woning of ander gebouw. De opsporingsambtenaren kunnen de verdachte staande houden bij het verlaten van het gebouw en vragen om zijn of haar identiteitsbewijs en persoonlijke gegevens. Door het vaststellen van de identiteit van de verdachte kunnen de opsporingsambtenaren onderzoeken of deze persoon betrokken is bij een misdrijf en kunnen zij vervolgens overgaan tot aanhouding en vervolging.

Check je kennis

Lees onderstaand een vraag. Beantwoord deze eerst in gedachten. Controleer daarna of je het goed hebt.

Vraag: Wat is de rol van de raadsman van de verdachte bij processtukken?

+

Antwoord: De raadsman van de verdachte heeft recht op kennisneming van de processtukken en ontvangt hiervan afschrift, zoals bepaald in artikel 48 Sv.

Vraag: Wat zijn de voorwaarden voor inverzekeringstelling?

+

Antwoord: De voorwaarden voor inverzekeringstelling zijn vastgelegd in artikel 58 lid 1 en 2 Sv, waarbij er sprake moet zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en de inverzekeringstelling noodzakelijk moet zijn voor het onderzoek.

Vraag: Wat is de maximale duur van de inbewaringstelling?

+

Antwoord: De maximale duur van de inbewaringstelling is 14 dagen, zoals bepaald in artikel 63 lid 1 Sv.

Vraag: Wat is het verschil tussen inbewaringstelling en gevangenhouding?

+

Antwoord: Inbewaringstelling vindt plaats in het vooronderzoek, terwijl gevangenhouding een maatregel is die kan worden opgelegd na een veroordeling. Daarnaast is de maximale duur van inbewaringstelling 14 dagen, terwijl de maximale duur van gevangenhouding afhankelijk is van de opgelegde straf.

Vraag: Wat is de rol van de rechter-commissaris bij de voorgeleiding?

+

Antwoord: De rechter-commissaris toetst of de inverzekeringstelling rechtmatig is en kan de verdachte verhoren en beslissen over het verlengen van de inverzekeringstelling, zoals bepaald in artikel 59a lid 1 t/m 4 Sv.

Vraag: Wat is de betekenis van de term 'ernstige bezwaren' in de juridische context?

+

Antwoord: De term 'ernstige bezwaren' betekent dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, zoals bepaald in artikel 67 lid 2 Sv.

Vraag: Wat is het doel van een pro-formazitting?

+

Antwoord: Het doel van een pro-formazitting is om de stand van het onderzoek te bespreken en de verdachte op de hoogte te stellen van de stand van zaken, zoals bepaald in artikel 282 lid 4 Sv.

Vraag: Wat is de rol van de dagvaarding ter terechtzitting?

+

Antwoord: De dagvaarding ter terechtzitting dient om de verdachte op te roepen om voor de rechter te verschijnen en zich te verantwoorden voor het strafbare feit waarvan hij/zij wordt verdacht, zoals bepaald in artikel 261 lid 1 en 2 Sv.

Vraag: Wat is betekening van de dagvaarding?

+

Antwoord: Betekening van de dagvaarding betekent dat de dagvaarding aan de verdachte wordt overhandigd of dat deze wordt achtergelaten op het adres waar de verdachte verblijft, zoals bepaald in artikel 258 lid 1 Sv.

Hoe goed heeft dit je geholpen?

Blijf in contact met ons!

Soms kom je er niet helemaal uit en heb je nog vragen.
Wij zijn er om je vragen te helpen beantwoorden

Dankjewel! We hebben je inzending ontvangen!
Oeps! Er is iets misgegaan bij het verzenden van het formulier.