Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Het belang van waarheidsvinding in het strafproces is om te bepalen of de verdachte schuldig is of niet. Het proces-verbaal is een belangrijk document in het strafproces waarin de feiten en omstandigheden van een zaak worden vastgelegd en waarheidsvinding plaatsvindt. Een nauwkeurig en compleet proces-verbaal zorgt voor een eerlijk en rechtvaardig proces en biedt de verdachte de mogelijkheid om zich te verdedigen tegen de beschuldigingen.
Het proces-verbaal speelt een cruciale rol bij de beslissing tot vervolging in een strafzaak. Het bevat een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en de bewijzen die zijn verzameld. De officier van justitie gebruikt het proces-verbaal als een van de wettige bewijsmiddelen om te bepalen of er voldoende bewijs is om een verdachte te vervolgen.
Een proces-verbaal is een geschreven verslag van een gebeurtenis dat is opgesteld door een bevoegde ambtenaar, zoals een politieagent of een inspecteur. Het proces-verbaal wordt gebruikt als bewijsmiddel in strafzaken en kan dienen als overtuigend bewijs voor de rechter.
Volgens artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is het proces-verbaal een erkend wettig bewijsmiddel. Dit betekent dat het proces-verbaal, mits het aan de daarvoor gestelde eisen voldoet, als bewijs kan worden gebruikt in een strafzaak. Artikel 339 lid 1 sub 5 Sv bepaalt dat het proces-verbaal in ieder geval moet inhouden wat de opsporingsambtenaar heeft waargenomen en bevindingen heeft gedaan. Het proces-verbaal moet dus een getrouw beeld geven van wat er is gebeurd en wat de opsporingsambtenaar heeft geconstateerd.
Daarnaast kan het proces-verbaal dienen als middel om de rechter te overtuigen, zoals blijkt uit artikel 344 lid 1 sub 2 Sv. De rechter kan op basis van het proces-verbaal worden overtuigd van het bewijs in een strafzaak. Het proces-verbaal kan ook andere bewijsmiddelen ondersteunen, zoals getuigenverklaringen of forensische bewijzen.
In de behandeling van een strafzaak speelt het proces-verbaal dus een belangrijke rol als bewijsmiddel en als middel om de rechter te overtuigen. Het is daarom van groot belang dat het proces-verbaal op een zorgvuldige en nauwkeurige wijze wordt opgesteld en dat het aan de gestelde eisen voldoet, zoals vermeld in de relevante wetsartikelen.
Bij het strafrechtelijke proces komen verschillende begrippen en procedures kijken. Een van deze begrippen is 'vervolging'. Vervolging houdt in dat het Openbaar Ministerie (OM) besluit om iemand strafrechtelijk te vervolgen voor een strafbaar feit. Dit besluit wordt genomen op basis van het feitenonderzoek dat door de politie is uitgevoerd en het dossier dat naar het OM is gestuurd.
Artikel 167 lid 1 Sv bepaalt dat het OM de taak heeft om strafbare feiten op te sporen en te vervolgen. Het OM heeft hierbij een grote mate van beleidsvrijheid. Dit betekent dat het OM zelf kan bepalen of het tot vervolging overgaat of niet. Het kan zijn dat het OM besluit om niet tot vervolging over te gaan, dit wordt een sepot genoemd.
Een sepot kan om verschillende redenen worden genomen. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er onvoldoende bewijs is om tot vervolging over te gaan, of dat het feit niet strafbaar is. Een sepot kan ook worden genomen als er sprake is van een schikking met de verdachte, bijvoorbeeld in de vorm van een geldboete.
Het opportuniteitsbeginsel is een ander begrip dat hiermee te maken heeft. Het opportuniteitsbeginsel houdt in dat het OM de keuze heeft om al dan niet tot vervolging over te gaan, zelfs als er voldoende bewijs is. Artikel 167 lid 2 en artikel 242 lid 2 Sv geven het OM deze discretionaire bevoegdheid.
Soms zijn er mensen die het niet eens zijn met het sepot en vinden dat er wel vervolgd moet worden. In dat geval kan er een Artikel 12-procedure gestart worden. Artikel 12 Sv bepaalt dat een belanghebbende een klacht kan indienen bij het gerechtshof als het OM heeft besloten om niet tot vervolging over te gaan. Het gerechtshof kan dan bepalen dat het OM alsnog tot vervolging moet overgaan.
In het kort komt het er dus op neer dat vervolging betekent dat het OM iemand strafrechtelijk gaat vervolgen, sepot betekent dat het OM besluit om niet tot vervolging over te gaan, het opportuniteitsbeginsel geeft het OM de discretionaire bevoegdheid om te beslissen of er wel of niet vervolgd wordt en de Artikel 12-procedure biedt de mogelijkheid om het OM alsnog te dwingen tot vervolging over te gaan als daar reden toe is.
Bij strafbare feiten kan het Openbaar Ministerie (OM) verschillende wegen bewandelen om een zaak af te handelen. Twee van deze wegen zijn de strafbeschikking en de transactie.
Een strafbeschikking is een schriftelijke beslissing van het OM waarin een strafbaar feit wordt afgedaan. Het OM legt dan zelf een straf op, zonder tussenkomst van de rechter. Er zijn twee soorten strafbeschikkingen: de OM-strafbeschikking en de bestuurlijke strafbeschikking.
Artikel 257a lid 1 en 257b Sv regelen de OM-strafbeschikking en de bestuurlijke strafbeschikking. De OM-strafbeschikking wordt gebruikt bij lichte strafbare feiten, zoals verkeersovertredingen, diefstal of vernieling. De bestuurlijke strafbeschikking wordt gebruikt bij overtredingen van lokale verordeningen, zoals fout parkeren.
Bij het uitvaardigen van een strafbeschikking heeft het OM een hoorplicht. Dit betekent dat de verdachte in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn of haar kant van het verhaal te vertellen voordat de strafbeschikking wordt opgelegd. Dit is geregeld in artikel 257c Sv.
In de strafbeschikking legt het OM een straf op. Dit kan bijvoorbeeld een boete, taakstraf of rijontzegging zijn. Artikel 257a lid 2 Sv geeft het OM de bevoegdheid om bepaalde straffen en maatregelen op te leggen.
Een bestrafte is iemand die door het OM is bestraft voor een strafbaar feit. Dit kan dus zowel via een strafbeschikking als via een veroordeling door de rechter.
Een transactie is een schikking tussen het OM en de verdachte waarbij de verdachte een geldbedrag betaalt om vervolging te voorkomen. Dit wordt geregeld in artikel 74 lid 1 Sr. De verdachte bekent schuld en betaalt een boete, waarna het OM afziet van verdere vervolging. Het verschil met een strafbeschikking is dat bij een transactie de verdachte zelf het initiatief neemt om een schikking te treffen en dat er geen sprake is van een officiële strafbeschikking.
In het kort komt het er dus op neer dat een strafbeschikking een schriftelijke beslissing van het OM is waarin een strafbaar feit wordt afgedaan, een bestrafte iemand is die door het OM is bestraft, een transactie een schikking is tussen de verdachte en het OM om vervolging te voorkomen en dat er verschillende soorten strafbeschikkingen zijn voor verschillende soorten strafbare feiten.
Een Halt-straf is een straf die wordt opgelegd aan minderjarigen tussen de 12 en 18 jaar oud die een strafbaar feit hebben gepleegd. De afkorting Halt staat voor "Het Altijd Lukt Toch", wat verwijst naar het doel van de straf: het voorkomen van recidive door het bieden van perspectief en het aanleren van nieuw gedrag.
De wettelijke regeling van de Halt-straf is vastgelegd in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hierbij om lichte strafbare feiten, zoals vandalisme, winkeldiefstal en baldadigheid. Het Besluit aanwijzing Halt-feiten geeft aan welke feiten precies in aanmerking komen voor een Halt-afdoening.
De procedure van een Halt-straf begint met het aanmelden van de minderjarige bij Halt door de politie of het Openbaar Ministerie. Vervolgens vindt er een intakegesprek plaats waarbij de minderjarige en zijn ouders of verzorgers aanwezig zijn. Hierbij wordt gekeken naar de persoonlijke situatie en omstandigheden van de minderjarige en wordt beoordeeld of een Halt-afdoening passend is.
Als dit het geval is, wordt er een Halt-traject gestart waarbij de minderjarige verplicht is om een aantal opdrachten uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld een leeropdracht zijn, maar ook het herstellen van de schade die is veroorzaakt. Het doel is om de minderjarige bewust te maken van de gevolgen van zijn gedrag en om hem nieuwe vaardigheden aan te leren. De duur van de deelneming is ten hoogste twintig uren.
De richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt, beschrijft de doelstelling, procedure en voorwaarden van de Halt-straf. In deze richtlijn is ook vastgelegd wat de strafmaten zijn voor de verschillende Halt-feiten en welke factoren worden meegewogen bij de bepaling van de strafmaat. De richtlijn benadrukt het belang van maatwerk en het betrekken van de minderjarige en zijn ouders bij het Halt-traject.
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Artikel 338 Sv regelt de bewijsvoering in strafzaken. Het bepaalt dat de rechter alleen tot een veroordeling kan komen als hij overtuigd is dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, en dat hij deze overtuiging alleen kan baseren op wettige bewijsmiddelen die op de terechtzitting zijn besproken. Dit betekent dat de rechter alleen kan oordelen op basis van bewijsmiddelen die tijdens de strafzaak zijn voorgelegd, zoals getuigenverklaringen, deskundigenrapporten en processen-verbaal. Daarnaast geldt dat het bewijs dat wordt gebruikt om de verdachte te veroordelen, voldoende overtuigend en betrouwbaar moet zijn.
Stel dat iemand wordt verdacht van het plegen van een diefstal. Tijdens het politieonderzoek is er een getuige die de verdachte heeft zien weglopen met het gestolen object. Deze getuige heeft een verklaring afgelegd bij de politie en wordt opgeroepen om deze verklaring op de terechtzitting te herhalen en vragen te beantwoorden. Op de terechtzitting wordt deze getuige onder ede gehoord en bevestigt hij zijn eerdere verklaring.
De rechter kan deze getuigenverklaring gebruiken als wettig bewijsmiddel om te bepalen of de verdachte schuldig is aan de diefstal. Echter, als er geen ander bewijs is dan alleen de getuigenverklaring, dan is dit waarschijnlijk niet voldoende om de verdachte te veroordelen. De rechter zal dus ook andere bewijsmiddelen willen zien om een betrouwbare overtuiging te krijgen dat de verdachte daadwerkelijk de diefstal heeft gepleegd.
1. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
1°. eigen waarneming van den rechter;
2°. verklaringen van den verdachte;
3°. verklaringen van een getuige;
4°. verklaringen van een deskundige;
5°. schriftelijke bescheiden.
2. Feiten of omstandigheden van algemeene bekendheid behoeven geen bewijs.
Artikel 339 Sv bevat een opsomming van de wettige bewijsmiddelen die door de rechter worden erkend. Dit zijn de enige bewijsmiddelen die kunnen worden gebruikt om vast te stellen of de verdachte schuldig is aan het ten laste gelegde feit.
De wettige bewijsmiddelen zijn:
1. Eigen waarneming van de rechter: Dit betekent dat de rechter tijdens de terechtzitting zelf de feiten kan waarnemen die relevant zijn voor de zaak, zoals de houding of reacties van de verdachte.
2. Verklaringen van de verdachte: De verklaringen die de verdachte zelf aflegt, kunnen ook als bewijsmiddel worden gebruikt. Dit kan zowel een bekentenis als een ontkenning zijn.
3. Verklaringen van een getuige: Een getuige die tijdens het politieonderzoek of op de terechtzitting een verklaring aflegt, kan ook als bewijsmiddel dienen.
4. Verklaringen van een deskundige: Een deskundige kan op basis van zijn of haar expertise een verklaring afleggen over technische, medische, of wetenschappelijke zaken die relevant zijn voor de zaak.
5. Schriftelijke bescheiden: Hierbij kan worden gedacht aan documenten zoals rapporten, brieven, en facturen die relevant zijn voor de zaak.
In het tweede lid van artikel 339 Sv wordt bepaald dat feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs behoeven. Dit betekent dat bepaalde feiten die bijvoorbeeld algemeen bekend zijn in de maatschappij, zoals de kleur van gras of het feit dat er in Nederland betaald wordt met euro's, niet meer bewezen hoeven te worden.
Een voorbeeld van een wettig bewijsmiddel uit artikel 339 Sv is een schriftelijk bewijsstuk, zoals een proces-verbaal van de politie of een medisch rapport van een deskundige. Stel dat een verdachte wordt beschuldigd van een gewelddadige overval op een winkel, dan kan het proces-verbaal van de politie waarin de aangifte van de winkelier en de verklaringen van getuigen zijn opgenomen dienen als wettig bewijsmiddel.
Ook kan het medisch rapport van een arts die het slachtoffer heeft onderzocht dienen als bewijsmiddel om de ernst en aard van de verwondingen van het slachtoffer aan te tonen. Op basis van deze wettige bewijsmiddelen kan de rechter een overtuiging vormen over de schuld van de verdachte.
1. Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan:
1°. beslissingen in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges of personen met rechtspraak belast, alsmede in de wettelijke vorm opgemaakte strafbeschikkingen;
2°. processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden;
3°. geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behoorende tot den onder hun beheer gestelden dienst, alsmede geschriften, opgemaakt door een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie;
4°. verslagen van deskundigen met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is.
5°. alle andere geschriften; doch deze kunnen alleen gelden in verband met den inhoud van andere bewijsmiddelen.
2. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, kan door den rechter worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.
Artikel 344 Sv geeft een opsomming van de verschillende soorten schriftelijke bescheiden die als wettig bewijsmiddel kunnen dienen in een strafzaak. Hieronder vallen onder andere beslissingen in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde personen, processen-verbaal en andere geschriften opgemaakt door bevoegde personen, en verslagen van deskundigen.
Geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren betreffende onderwerpen die tot hun beheer behoren, kunnen ook dienen als schriftelijk bewijsmateriaal. Daarnaast bepaalt het tweede lid van artikel 344 Sv dat de rechter het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar kan gebruiken als bewijsmiddel om aan te tonen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Dit betekent dat de verklaring van een opsporingsambtenaar als bewijs kan dienen, maar het betekent niet dat deze verklaring zonder meer als overtuigend bewijs kan worden gebruikt. De rechter zal de verklaring van de opsporingsambtenaar op dezelfde manier moeten beoordelen als andere bewijsmiddelen, en daarbij de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het bewijsmiddel moeten afwegen.
Een voorbeeld van een schriftelijk bewijsmiddel dat valt onder artikel 344 Sv is een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Stel dat er een verdenking is van een winkeldiefstal, dan kan de opsporingsambtenaar een proces-verbaal opstellen waarin ze beschrijven wat er is gebeurd, wat er is gestolen en wat de verdachte heeft gezegd. Dit proces-verbaal kan dienen als bewijsmiddel tijdens de strafzaak tegen de verdachte.
Lees onderstaand een vraag. Beantwoord deze eerst in gedachten. Controleer daarna of je het goed hebt.
Een proces-verbaal is een schriftelijk verslag van een ambtenaar van politie of een andere opsporingsambtenaar over een strafbaar feit. Het proces-verbaal kan worden gebruikt als erkend wettig bewijsmiddel in een rechtszaak en kan de rechter helpen overtuigen van de schuld van de verdachte. Dit is vastgelegd in Artikel 338 jo. Artikel 339 lid 1 sub 5 jo. Artikel 344 lid 1 sub 2 Sv.
Het opportuniteitsbeginsel geeft het Openbaar Ministerie (OM) de discretionaire bevoegdheid om te beslissen of een strafbaar feit vervolgd moet worden. Dit betekent dat het OM kan beslissen om niet tot vervolging over te gaan, zelfs als er voldoende bewijs is om een zaak voor de rechter te brengen. Artikel 167 lid 2 en Artikel 242 lid 2 Sv regelen dit beginsel.
Het OM kan een strafbeschikking uitvaardigen als de verdachte heeft bekend en het strafbare feit niet te zwaar is. De strafbeschikking kan alleen worden opgelegd voor overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf van maximaal zes jaar staat. Het OM moet de verdachte horen voordat de strafbeschikking wordt uitgevaardigd en de straffen en maatregelen moeten in overeenstemming zijn met Artikel 257a lid 2 Sv. Dit is vastgelegd in Artikel 257a lid 1, 257b en 257c Sv.
Soms kom je er niet helemaal uit en heb je nog vragen.
Wij zijn er om je vragen te helpen beantwoorden